DE RIDDER Carolus
Carolus Borromeus De Ridder werd ook aangesproken als Karel. Hij zag het levenslicht in Merchtem in de Kattestraat op 8 november 1884 als zoon van Joannes Baptist De Ridder en van Francisca Lemmens. In 1904 werd hij als twintigjarige milicien 1ste klas. Op 9 februari 1911 huwde hij in Peisegem met Maria Elisabeth Thoen.
Zoals zovele jongemannen kreeg hij zijn oproepingsbevel op 1 augustus 1914. Voor hem ging het richting Calais waar hij deel uitmaakte van het 7de linieregiment, 4de compagnie batterij.
In oktober van dat jaar werd hij vanuit Ramskapelle naar het hospitaal gevoerd in Calais wegens een ‘bloedspuwing’. Een maand later, in november 1914 is hij ingescheept en bracht de tocht hem naar Lempaut (in de Tarn in Frankrijk). Daar logeerde hij bij burgers onder het toezicht van militaire geneesheren.
Daarna op 26 december 1917 werd zijn standplaats het kamp van Auvours, meer bepaald het Centrum Opvang van Militaire Veteranen. In Auvours kreeg hij op 16 januari 1918 een attest waarin stond dat hij een ‘chronische’ aandoening had aan zijn organen.
Zijn gezondheidstoestand bracht hem op 22 januari 1918 naar het centrum te Dieppe in de kazerne van zwaar gekwetsten en vervolgens op 12 februari 1918 naar de herstelcompagnie te Rouen (Frankrijk) waar hij ook gedemobiliseerd is op 15 april 1919. Hij werd voor 10% invalide verklaard en verwierf de IJzermedaille in 1935.
Na de oorlog werkte Carolus of Karel als spoorwegwerkman. Hij overleed op 19 november 1959 in Ganshoren.
Toch nog een eervol detail. Karel hielp de kist met het lichaam van Juul De Winde dragen bij de overbrenging naar de IJzertoren op 20 augustus 1937. Hij deed dit tezamen met de oud-strijders Louis Van Nimmen, Rik Marievoet en Ferdinand De Pauw.