Op 12 november hield Werner Thomas voor Heemkring Soetendaelle, waarvan hij ook lid is een voordracht over ‘Kermis in de regio Merchtem in de 18de eeuw’. Ondervoorzitter van de heemkring, Eddie De Block maakte een samenvatting van de lezing. Maar eerst willen we je niet onthouden van enige biografische gegevens over onze spreker.
Werner Thomas is geboren in Dendermonde en na zijn universitaire studies geschiedenis is hij verankerd aan de KU Leuven. Hij is er hoogleraar Iberische en Ibero-Amerikaanse geschiedenis. Binnen zijn vakgebied publiceerde hij over de vervolging van het protestantisme in Spanje (1517-1648), het hof van aartshertogen Albrecht en Isabella in Brussel (1598-1621), het Beleg van Oostende (1601-1604) en de politieke en culturele relaties tussen de (Zuidelijke) Nederlanden en het Spaanse rijk (1500-1700). Zijn huidige onderzoeksprojecten leggen zich toe op de bijdrage van Vlaamse drukken en gravures tot de constructie van het Spaanse rijk in Amerika, met nadruk op Nieuw-Spanje, Peru en Nieuw-Granada (1520-1800), de Zuidelijke Nederlanden als een vertaalcentrum binnen de Spaanse monarchie (1520-1700) en de rol van Hispano-Vlaamse elites in de Vlaamse loyauteit t.o.v. het Huis Habsburg (1659-1708). (bron: https://www.arts.kuleuven.be/nieuwetijd/leden/00017010
Inleiding
Om meer te weten over de kermissen in de 15de, 16de, 17de en 18de eeuw baseert men zich op de vele kermistaferelen die op doek werden gezet. Verschillende schilders (o.a. Bruegel) maakten in hun schilderijen duidelijk dat de ‘rijken’ (de burgerij) neerkeken op de ‘armen’ (de volkse dorpelingen).
Op de doeken van de meesters vindt men meestal dezelfde elementen: een processie, vaandels van de gilden, rondtrekkende theatergroepen, troubadours, dansende mensen. Dit leert ons veel over het leven zoals het was in kermistijd. De ‘meest zware’ taferelen nl. de vechtpartijen speelden zich toen af in en voor de herberg. Daar werd (zeer) veel gedronken en - in mindere mate – gegeten. Onder invloed van geestrijke drank vielen er bij die gevechten vaak dodelijke slachtoffers.
De realiteit gebiedt ons die vechtpartijen te vermelden en ook de wijze waarop er juridisch geoordeeld werd over dader en slachtoffer. In de 18de eeuw werden moordenaars – want in de gevechten vielen er meestal doden - wel veroordeeld, maar aan veel daders werd ook genade geschonken of schuldigen aan een misdrijf werden (te) vaak vrijgesproken in beroep.
Het ging dus niet altijd de goede richting uit voor het slachtoffer en de nabestaanden en dit hoewel Keizer Karel al in de 16de eeuw optrad tegen het veelvuldig geweld (dat op de kermis gepleegd werd). Hij besliste daartoe dat kermissen moesten plaatsvinden op één dag, best op dezelfde dag voor naburige dorpen zodat er geen ‘oversteek van de dorpsgrenzen’ was tussen rivaliserende dorpsbendes. De regels werden echter vaak met de voeten getreden en dat wordt duidelijk uit de twee casussen die het onderwerp zijn van de voordracht.
Casus 1 – Kermis Masenzele – 22 augustus 1734
We gaan terug in die tijd en volgen een rechtszaak die door de schepen(recht)bank van Asse werd behandeld. Het betreft een vechtpartij op 22 augustus 1734 op de kermis van Mazenzele. (De informatie komt uit het Rijksarchief van Leuven, Schepenbank van Asse (toegang 94), nr. 332 en 335)
Mazenzele (Masenzele) was in die tijd gekend als ‘De hoek van Brabant’. (Opwijk behoorde nog tot het graafschap Vlaanderen.)
Op die bewuste kermis ontstond er een serieuze vechtpartij die eindigde met een dode, Peeter Buggenhout een jongeman uit Opwijk. De vechtpartij begon in een kroeg in de late namiddag. De schepenbank van Asse dagvaardde 15 personen als ‘getuigen’. Uit hun verklaringen kon worden afgeleid dat bij de vechtpartij, een stokkengevecht, twee groepen van ongeveer 15 personen (sommige getuigen beweren zelfs tot 30) betrokken waren: een ‘bende van Opwijk’ en een groep van ‘mannen uit de omliggende dorpen (waaronder Merchtem).
Vele getuigen legden verklaringen af ‘van horen zeggen’ tot ‘niet goed kunnen zien wie, wat waar, enz.’. Uiteindelijk volgde het verdict en beschuldigde de rechtbank de zoon van een welgestelde burger van doodslag. De vader van de dader kon echter niet geloven dat zijn zoon de moord had begaan en hij opende de rechtszaak opnieuw. (Wie dat in de 18de eeuw kon, moest hiervoor veel geld neertellen.) De zaak werd heropend in 1735, dus een jaar na het eerste vonnis. Dan kwam uiteindelijk de waarheid aan het licht: de bende van Opwijk was met stokken beginnen slaan op de andere bende en hierbij viel één dode (uit Opwijk). Het verdict van de rechter was finaal: ‘doodslag ZONDER voorbedachte rade’. Er was ook uit de verschillende getuigenissen niet af te leiden wie de fatale slag toegebracht had en zelfs al mocht de dader hiervan gekend zijn, dan zou waarschijnlijk ‘wettelijke zelfverdediging’ ingeroepen zijn.
Casus 2 – Kermis Masenzele – 22 augustus 1706
Goed om weten: in 1707 was er ook een rechtszaak naar aanleiding van een gelijkaardig voorval in Masenzele tijdens de kermis. Het was een vechtpartij tussen een bende van Opwijk en een bende uit Merchtem maar gelukkig zonder dodelijke afloop. Het slachtoffer kwam er beter van af en hield er een bloedneus aan over.
(De informatie komt uit het Rijksarchief van Leuven, Schepenbank van Asse (toegang 94), nr.295)
Tot slot
Het was een boeiende avond voor de aanwezigen. Vast staat dat de kermissen uit de 18de eeuw en vroeger niet zonder slag of stoot verliepen.
Na afloop bedankte voorzitter, Hedwig Vertonghen de spreker, Werner Thomas met een recent verschenen boek ‘Het liefdadigheidswerk van Mademoiselle Orianne’ van de hand van Joris Saerens, Fons Moeyersons en Emiel De Cock.